Verbliste: Niederländisch

Diese Übungen und Hörmaterialien sind dazu gedacht, während unserer niederländischen Gesprächskurse verwendet zu werden.

Niveau Verb Partizip Typ Regulär Hörmaterialien Aktionen
A1 Aaien (Streicheln) Geaaid (Gestreichelt) zwak werkwoord Jouw huisdieren (Ihre Haustiere)
A1 Aanbieden (Anbieten) Aangeboden (angeboten) sterk werkwoord Boodschappen doen (Lebensmittel einkaufen)
A1 Aankomen (Ankommen) Aangekomen (angekommen) sterk werkwoord Hoe laat is het? De klok lezen. (Uhrzeit und Uhr ablesen)
A1 Aanzetten (Einschalten) Aangezet (angeschaltet) zwak werkwoord Huishoudelijke apparaten (Haushaltsgeräte)
A1 Afwassen (Abwaschen) Afgewassen (Abgewaschen) sterk werkwoord Servies (Geschirr)
A1 Antwoorden (antworten) Geantwoord (Geantwortet) zwak werkwoord Dingen vragen (Dinge fragen)
A1 Bakken (Backen) Gebakken (gebacken) zwak werkwoord Koken (Kochen)
A1 Beginnen (Beginnen) Begonnen (Begonnen) sterk werkwoord Dagelijkse routines (Tägliche Routine)
A1 Bestellen (Bestellen) Besteld (bestellt) zwak werkwoord Eten bestellen en uit eten gaan (Essen bestellen und auswärts essen)
A1 Betalen (Bezahlen) Betaald (Bezahlt) zwak werkwoord Prijzen en geld (Preise und Geld)
A1 Bevallen (Gefallen) Bevallen (Gefallen) sterk werkwoord Kleuren (Farben)
A1 Bewegen (Bewegen) Bewogen (Bewegt) sterk werkwoord Sport en beweging (Sport und Bewegung)
A1 Binnenkomen (Hereinkommen) Binnengekomen (Eingekommen) sterk werkwoord Ons huis (Unser Haus)
A1 Blijven (Bleiben) Gebleven (Geblieben) zwak werkwoord Jouw huisdieren (Ihre Haustiere)
A1 Boksen (Boxen) Gebokst (Geboxt) zwak werkwoord Sport en beweging (Sport und Bewegung)
A1 Boodschappen doen (Einkaufen) Boodschappen gedaan (Einkäufe gemacht) irregular Boodschappen doen (Lebensmittel einkaufen)
A1 Brengen (Bringen) Gebracht (gebracht) sterk werkwoord Huishoudelijke apparaten (Haushaltsgeräte)
A1 Dansen (tanzen) Gedanst (getanzt) zwak werkwoord Muziek en kunst (Musik und Kunst)
A1 Delen (Teilen) Gedeeld (Geteilt) zwak werkwoord Cijfers en tellen (Zahlen und Zählen)
A1 Dienen (Dienen) Gediend (Gedient) zwak werkwoord Huishoudelijke apparaten (Haushaltsgeräte)
A1 Doen (Tun) Gedaan (Getan) irregular Dagelijkse routines (Tägliche Routine)
A1 Douchen (duschen) Gedoucht (Geduscht) zwak werkwoord Dagelijkse routines (Tägliche Routine)
A1 Dragen (Tragen) Gedragen (getragen) sterk werkwoord In de kledingwinkel (Im Bekleidungsgeschäft)
A1 Drinken (Trinken) Gedronken (Getrunken) sterk werkwoord Dagelijks eten (Tägliches Essen)
A1 Dromen (Träumen) Gedroomd (geträumt) zwak werkwoord Dagelijkse routines (Tägliche Routine)
A1 Eten (Essen) Gegeten (Gegessen) sterk werkwoord Dagelijks eten (Tägliches Essen)
A1 Fietsen (Radfahren) Gefietst (Geradelt) zwak werkwoord Sport en beweging (Sport und Bewegung)
A1 Gaan (Gehen) Gegaan (gegangen) sterk werkwoord Seizoenen, maanden en delen van het jaar (Jahreszeiten, Monate und Teile des Jahres)
A1 Geboren worden (Geboren werden) Geboren geworden (geboren) sterk werkwoord Waar kom je vandaan? (Woher kommst du?)
A1 Gebruiken (Benutzen) Gebruikt (Verwendet) zwak werkwoord Dagelijkse diensten (Tägliche Dienstleistungen)
A1 Geven (Geben) Gegeven (gegeben) sterk werkwoord Adres en contactgegevens (Adresse und Kontaktdaten)
A1 Glimlachen (Lächeln) Geglimlacht (gelächelt) sterk werkwoord Emoties en gevoelens (Emotionen und Gefühle)
A1 Haten (Hassen) Gehaat (gehasst) zwak werkwoord Kleuren (Farben)
A1 Hebben (Haben) Gehad (gehabt) irregular Groeten en afscheid (Grüße und Abschiede)
A1 Helpen (Helfen) Geholpen (geholfen) sterk werkwoord Sickness and pain (Sickness and pain)
A1 Herinneren (Erinnern) Herinnerd (Erinnert) zwak werkwoord Rangtelwoorden (Ordnungszahlen)
A1 Heten (heißen) geheten (genannt) zwak werkwoord Je naam zeggen (Deinen Namen sagen)
A1 Hoesten (Husten) Gehoest (gehustet) zwak werkwoord Sickness and pain (Sickness and pain)
A1 Horen (Hören) Gehoord (gehört) zwak werkwoord Zintuigen en waarnemen (Sinne und Wahrnehmung)
A1 Huren (Mieten) Gehuurd (Gemietet) zwak werkwoord Huisvesting en accommodatie (Wohnen und Unterbringung)
A1 Kammen (Kämmen) Gekamd (Gekämmt) zwak werkwoord Dagelijkse routines (Tägliche Routine)
A1 Kijken (schauen) Gekeken (Gesehen) irregular Hobby's beschrijven (Hobbys beschreiben)
A1 Kletsen (plaudern) Gekletst (geplaudert) Familie (Familie)
A1 Koken (Kochen) Gekookt (Gekocht) zwak werkwoord Dagelijkse diensten (Tägliche Dienstleistungen)
A1 Komen (Kommen) Gekomen (Gekommen) sterk werkwoord Waar kom je vandaan? (Woher kommst du?)
A1 Kopen (Kaufen) Gekocht (Gekauft) sterk werkwoord Prijzen en geld (Preise und Geld)
A1 Kosten (Kosten) Gekost (Gekostet) irregular Prijzen en geld (Preise und Geld)
A1 Kunnen (Können) Gekund (gekonnt) irregular Koken (Kochen)
A1 Lachen (Lachen) Gelachen (gelacht) sterk werkwoord Emoties en gevoelens (Emotionen und Gefühle)
A1 Leren (Lernen) Geleerd (gelernt) zwak werkwoord Cijfers en tellen (Zahlen und Zählen)
A1 Leven (leben) Geleefd (gelebt) zwak werkwoord Huisvesting en accommodatie (Wohnen und Unterbringung)
A1 Lezen (Lesen) Gelezen (Gelesen) sterk werkwoord Hobby's beschrijven (Hobbys beschreiben)
A1 Lijken (scheinen) Geleken (Geklungen) sterk werkwoord Fysiek en uiterlijk (Körperliche Merkmale)
A1 Lopen (laufen) gelopen (gelaufen) sterk werkwoord Sport en beweging (Sport und Bewegung)
A1 Luisteren (Hören) Geluisterd (Gehört) zwak werkwoord Hobby's beschrijven (Hobbys beschreiben)
A1 Maken (Machen) Gemaakt (Gemacht) zwak werkwoord Dagen van de week en dagdelen (Wochentage und Tagesabschnitte)
A1 Mediteren (Meditieren) Gemediteerd (meditiert) zwak werkwoord Fysieke toestanden en sensaties (Körperliche Zustände und Empfindungen)
A1 Mengen (Mischen) Gemengd (gemischt) zwak werkwoord Koken (Kochen)
A1 Moeten (Müssen) Gemoeten (gemusst) irregular Koken (Kochen)
A1 Mogen (Mögen) Gemoogd (Gemochte) irregular Koken (Kochen)
A1 Nemen (Nehmen) Genomen (genommen) sterk werkwoord Eten bestellen en uit eten gaan (Essen bestellen und auswärts essen)
A1 Ontbijten (frühstücken) Ontbeten (Gefrühstückt) sterk werkwoord Dagelijkse routines (Tägliche Routine)
A1 Ontmoeten (Treffen) Ontmoet (getroffen) zwak werkwoord Karakter en persoonlijkheid (Charakter und Persönlichkeit)
A1 Ontvangen (Erhalten) Ontvangen (Erhalten) sterk werkwoord Adres en contactgegevens (Adresse und Kontaktdaten)
A1 Openen (Öffnen) Geopend (Geöffnet) zwak werkwoord Meubilair (Möbel)
A1 Opstaan (Aufstehen) Opgestaan (Aufgestanden) sterk werkwoord Dagelijkse routines (Tägliche Routine)
A1 Optellen (Addieren) Opgeteld (Aufgezählt) zwak werkwoord Cijfers en tellen (Zahlen und Zählen)
A1 Passen (Passen) Gepast (Gepasst) zwak werkwoord In de kledingwinkel (Im Bekleidungsgeschäft)
A1 Plannen (Planen) Gepland (Geplant) zwak werkwoord Kalenderdata en feestdagen (Kalenderdaten und Feiertage)
A1 Praten (Sprechen) Gepraat (Gesprochen) zwak werkwoord Familie (Familie)
A1 Regenen (regnen) Geregend (Geregnet) zwak werkwoord Het weer (Das Wetter)
A1 Reserveren (Reservieren) Gereserveerd (Reserviert) zwak werkwoord Huisvesting en accommodatie (Wohnen und Unterbringung)
A1 Rijden (Fahren) Gereden (Gefahren) sterk werkwoord Transport (Transportmittel)
A1 Ruiken (riechen) Geroken (Ger gerochen) sterk werkwoord Zintuigen en waarnemen (Sinne und Wahrnehmung)
A1 Rusten (Ausruhen) Gerust (Ausgeruht) zwak werkwoord Fysieke toestanden en sensaties (Körperliche Zustände und Empfindungen)
A1 Schilderen (Malen) Geschilderd (gemalt) zwak werkwoord Hobby's beschrijven (Hobbys beschreiben)
A1 Schoonmaken (Reinigen) Schoongemaakt (Gereinigt) zwak werkwoord Ons huis (Unser Haus)
A1 Schrijven (Schreiben) Geschreven (geschrieben) sterk werkwoord Sickness and pain (Sickness and pain)
A1 Slapen (Schlafen) Geslapen (geschlafen) sterk werkwoord Dagelijkse routines (Tägliche Routine)
A1 Sluiten (Schließen) Gesloten (Geschlossen) sterk werkwoord Meubilair (Möbel)
A1 Snijden (Schneiden) Gesneden (Geschnitten) sterk werkwoord Koken (Kochen)
A1 Spelen (Spielen) Gespeeld (Gespielt) zwak werkwoord Sport en beweging (Sport und Bewegung)
A1 Sporten (Sport treiben) Gesport (getrieben) zwak werkwoord Sport en beweging (Sport und Bewegung)
A1 Spreken (sprechen) Gesproken (Gesprochen) Familie (Familie)
A1 Springen (springen) Gesprongen (gesprungen) sterk werkwoord Jouw huisdieren (Ihre Haustiere)
A1 Sproeien (Spritzen) Gesproeid (Gesprüht) zwak werkwoord In de tuin (Im Garten)
A1 Stoppen (anhalten) Gestopt (Gestoppt) zwak werkwoord Routebeschrijving vragen en geven (Nach dem Weg fragen und ihn geben)
A1 Studeren (Studieren) Gestudeerd (Studiert) zwak werkwoord Beroepen en studies (Berufe und Studium)
A1 Sturen (Senden) Gestuurd (Gesendet) zwak werkwoord Adres en contactgegevens (Adresse und Kontaktdaten)
A1 Tekenen (Zeichnen) Getekend (Gezeichnet) zwak werkwoord Hobby's beschrijven (Hobbys beschreiben)
A1 Tellen (Zählen) Geteld (Gezählt) zwak werkwoord Cijfers en tellen (Zahlen und Zählen)
A1 Turnen (Turnen) Geturnd (geturnt) zwak werkwoord Sport en beweging (Sport und Bewegung)
A1 Uitzetten (Ausschalten) Uitgezet (Ausgeschaltet) zwak werkwoord Huishoudelijke apparaten (Haushaltsgeräte)
A1 Veranderen (Verändern) Veranderd (Verändert) zwak werkwoord Seizoenen, maanden en delen van het jaar (Jahreszeiten, Monate und Teile des Jahres)
A1 Verhuizen (umziehen) Verhuisd (umgezogen) zwak werkwoord Ons huis (Unser Haus)
A1 Verjaren (Geburtstag haben) Verjaard (gealtert) zwak werkwoord Je leeftijd zeggen (Sagen Sie Ihr Alter)
A1 Verkiezen (Vorziehen) Verkozen (Erwählt) sterk werkwoord Seizoenen, maanden en delen van het jaar (Jahreszeiten, Monate und Teile des Jahres)
A1 Verkopen (verkaufen) Verkocht (verkauft) Prijzen en geld (Preise und Geld)
A1 Vermenigvuldigen (Multiplizieren) Vermenigvuldigd (multipliziert) zwak werkwoord Cijfers en tellen (Zahlen und Zählen)
A1 Vertrekken (Abfahren) Vertrokken (Abgefahren) sterk werkwoord Hoe laat is het? De klok lezen. (Uhrzeit und Uhr ablesen)
A1 Vieren (Feiern) Gevierd (Gefeiert) zwak werkwoord Je leeftijd zeggen (Sagen Sie Ihr Alter)
A1 Vinden (finden) Gevonden (Gefunden) sterk werkwoord Kleuren (Farben)
A1 Vliegen (Fliegen) Gevlogen (Geflogen) sterk werkwoord Transport (Transportmittel)
A1 Voelen (Fühlen) Gevoeld (Gefühlt) zwak werkwoord Het weer (Das Wetter)
A1 Voorbereiden (Vorbereiten) Voorbereid (Vorbereitet) zwak werkwoord Je leeftijd zeggen (Sagen Sie Ihr Alter)
A1 Vragen (Fragen) Gevraagd (gefragt) sterk werkwoord Dingen vragen (Dinge fragen)
A1 Wachten (Warten) Gewacht (Gewartet) zwak werkwoord Dagelijkse diensten (Tägliche Dienstleistungen)
A1 Wakker worden (Aufwachen) Wakker geworden (Aufgewacht) zwak werkwoord Dagelijkse routines (Tägliche Routine)
A1 Wandelen (Spazierengehen) Gewandeld (gewandert) zwak werkwoord Jouw huisdieren (Ihre Haustiere)
A1 Werken (arbeiten) gewerkt (gearbeitet) zwak werkwoord Dagelijkse routines (Tägliche Routine)
A1 Willen (Wollen) Gewild (Gewollt) irregular Dingen vragen (Dinge fragen)
A1 Winkelen (Einkaufen) Gewinkeld (Eingekauft) zwak werkwoord Boodschappen doen (Lebensmittel einkaufen)
A1 Wonen (Wohnen) Gewoond (Gewohnt) zwak werkwoord Waar kom je vandaan? (Woher kommst du?)
A1 Worden (werden) Geworden (geworden) sterk werkwoord Je leeftijd zeggen (Sagen Sie Ihr Alter)
A1 Zaaien (säen) Gezaaid (Gesät) zwak werkwoord In de tuin (Im Garten)
A1 Zeggen (Sagen) Gezegd (Gesagt) zwak werkwoord Je naam zeggen (Deinen Namen sagen)
A1 Zetten (setzen) Gezet (Gesetzt) zwak werkwoord Vormen en figuren (Formen und Gestalten)
A1 Zich aankleden (Sich anziehen) Zich aangekleed (angezogen) zwak werkwoord Dagelijkse routines (Tägliche Routine)
A1 Zich ontspannen (Sich entspannen) zich ontspannen (entspannt) sterk werkwoord Fysieke toestanden en sensaties (Körperliche Zustände und Empfindungen)
A1 Zich scheren (Sich rasieren) Zich geschoren (Rasiert) zwak werkwoord Dagelijkse routines (Tägliche Routine)
A1 Zich voelen (Sich fühlen) Zich gevoeld (Gefühlt) zwak werkwoord Emoties en gevoelens (Emotionen und Gefühle)
A1 Zich voorstellen (Sich vorstellen) zich voorgesteld (vorgestellt) zwak werkwoord Je naam zeggen (Deinen Namen sagen)
A1 Zich wassen (Sich waschen) Zich gewassen (gewaschen) zwak werkwoord Dagelijkse routines (Tägliche Routine)
A1 Zien (sehen) gezien (gesehen) Zintuigen en waarnemen (Sinne und Wahrnehmung)
A1 Zijn (Sein) geweest (gewesen) irregular Groeten en afscheid (Grüße und Abschiede)
A1 Zingen (Singen) Gezongen (Gesungen) sterk werkwoord Muziek en kunst (Musik und Kunst)
A1 Zitten (Sitzen) Gezeten (Gesessen) sterk werkwoord Jouw huisdieren (Ihre Haustiere)
A1 Zoeken (Suchen) Gezocht (Gesucht) sterk werkwoord Routebeschrijving vragen en geven (Nach dem Weg fragen und ihn geben)
A1 Zorgen voor (Sich kümmern um) Gezorgd voor (Gesorgt) zwak werkwoord Jouw huisdieren (Ihre Haustiere)
A1 Zullen (Sollen) / (gesollt) irregular Vrijdagavond uit (Freitagabend)
A1 Zwemmen (Schwimmen) Gezwommen (geschwommen) sterk werkwoord Sport en beweging (Sport und Bewegung)