10K+ Studenten - 4.8/5
Lerne mit einem Lehrer Lernmaterialien inbegriffen Konversation üben

Werken (arbeiten) - Verbkonjugation und Übungen

Konjugation des werken (arbeiten) für alle Zeitformen mit Beispielsätzen und Übungen.

Werken (arbeiten) - Verbkonjugation und Übungen

Lernmaterialien, die dieses Verb implementieren:

Niveau: A1

Modul 3: Dag tot dag (Tag für Tag)

Lektion 16: Dagelijkse routines (Tägliche Routine)

Infinitief Voltooid deelwoord
Werken (arbeiten) gewerkt (gearbeitet)

Zeitformen

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) werk ich arbeite
(jij) werkt/work du arbeitest
(hij/zij/het) werkt er/sie/es arbeitet
(wij) werken wir arbeiten
(jullie) werken ihr arbeitet
(zij) werken sie arbeiten

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) werkte ich arbeitete
(jij) werkte du arbeitest
(hij/zij/het) werkte er/sie/es arbeitete
(wij) werkten wir arbeiteten
(jullie) werkten ihr arbeitetet
(zij) werkten sie arbeiteten

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) heb gewerkt Ich habe gearbeitet
(jij) hebt gewerkt du hast gearbeitet
(hij/zij/het) heeft gewerkt er hat gearbeitet
(wij) hebben gewerkt wir haben gearbeitet
(jullie) hebben gewerkt Ihr habt gearbeitet
(zij) hebben gewerkt sie haben gearbeitet

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) had gewerkt ich habe gearbeitet
(jij) had gewerkt du hast gearbeitet
(hij/zij/het) had gewerkt er hatte gearbeitet / sie hatte gearbeitet / es hatte gearbeitet
(wij) hadden gewerkt wir hatten gearbeitet
(jullie) hadden gewerkt ihr hattet gearbeitet
(zij) hadden gewerkt sie hatten gearbeitet

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Niederländisch Deutsch
(ik) zal gewerkt hebben / zal werken hebben ich werde gearbeitet haben / werde gearbeitet haben
(jij) zult gewerkt hebben / zult werken hebben du wirst gearbeitet haben / du wirst arbeiten
(hij/zij/het) zal gewerkt hebben / zal werken hebben er wird gearbeitet haben / er wird gearbeitet haben
(wij) zullen gewerkt hebben / zullen werken hebben wir werden gearbeitet haben / werden arbeiten haben
(jullie) zullen gewerkt hebben / zullen werken hebben ihr werdet gearbeitet haben / ihr werdet arbeiten
(zij) zullen gewerkt hebben / zullen werken hebben sie werden gearbeitet haben / werden arbeiten

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Niederländisch Deutsch
(ik) zal hebben gewerkt ich werde gearbeitet haben
(jij) zult hebben gewerkt / zal hebben gewerkt du wirst gearbeitet haben
(hij/zij/het) zal hebben gewerkt er wird gearbeitet haben
(wij) zullen hebben gewerkt wir werden gearbeitet haben
(jullie) zullen hebben gewerkt Ihr werdet gearbeitet haben
(zij) zullen hebben gewerkt sie werden gearbeitet haben
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) zou werken ich würde arbeiten
(jij) zou werken du würdest arbeiten
(hij/zij/het) zou werken er/sie/es würde arbeiten
(wij) zouden werken wir würden arbeiten
(jullie) zouden werken ihr würdet arbeiten
(zij) zouden werken sie würden arbeiten

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) zou gewerkt hebben ich hätte gearbeitet
(jij) zou gewerkt hebben du hättest gearbeitet
(hij/zij/het) zou gewerkt hebben er hätte gearbeitet
(wij) zouden gewerkt hebben wir hätten gearbeitet
(jullie) zouden gewerkt hebben Ihr hättet gearbeitet
(zij) zouden gewerkt hebben sie hätten gearbeitet
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Niederländisch Deutsch
Werk! Arbeite!