Proeven (probieren) - Verbkonjugation und Übungen Teilen Kopiert!

Konjugation des proeven (probieren) für alle Zeitformen mit Beispielsätzen und Übungen.

Lernmaterialien, die dieses Verb implementieren:

Niveau: A1

Modul 4: Objecten en mensen beschrijven (Objekte und Personen beschreiben)

Lektion 26: Zintuigen en waarnemen (Sinne und Wahrnehmung)

Infinitief	Voltooid deelwoord
Proeven (probieren)	Geproefd (Gekostet)

Zeitformen

Aantonende wijs

Niederländisch	Deutsch
(ik) heb geproefd	ich habe probiert
(jij) hebt geproefd / hebt geproefd	du hast probiert
(hij/zij/het) heeft geproefd	er hat probiert / sie hat probiert / es hat probiert
(wij) hebben geproefd	Wir haben probiert
(jullie) hebben geproefd	Ihr habt probiert
(zij) hebben geproefd	Sie haben probiert

Niederländisch	Deutsch
(ik) heb geproefd	Ich habe probiert
(jij) hebt geproefd/hebt geproefd	du hast probiert
(hij/zij/het) heeft geproefd	er hat probiert / sie hat probiert / es hat probiert
(wij) hebben geproefd	Wir haben probiert
(jullie) hebben geproefd	Ihr habt probiert
(zij) hebben geproefd	sie haben probiert

Niederländisch	Deutsch
(ik) zal geproefd hebben	ich werde probieren
(jij) zult geproefd hebben / zal geproefd hebben	du wirst probiert haben
(hij/zij/het) zal geproefd hebben	er wird probiert haben / sie wird probiert haben / es wird probiert haben
(wij) zullen geproefd hebben	wir werden probieren
(jullie) zullen geproefd hebben	Ihr werdet probiert haben
(zij) zullen geproefd hebben	sie werden probieren

Niederländisch	Deutsch
(ik) zal hebben geproefd	ich werde probiert haben
(jij) zul je hebben geproefd / zul je hebben geproefd	du wirst probiert haben
(hij/zij/het) zal hebben geproefd	er wird probiert haben / sie wird probiert haben / es wird probiert haben
(wij) zullen hebben geproefd	wir werden probiert haben
(jullie) zullen hebben geproefd	ihr werdet probiert haben
(zij) zullen hebben geproefd	sie werden probiert haben

Conditionele wijs

Niederländisch	Deutsch
ik zou hebben geproefd	ich würde probieren
jij zou hebben geproefd / zou hebben geproefd	du hättest probiert
hij/zij/het zou hebben geproefd	er/sie/es hätte probiert
wij zouden hebben geproefd	wir hätten probiert
jullie zouden hebben geproefd	ihr würdet probieren
zij zouden hebben geproefd	sie würden probieren

Niederländisch	Deutsch
(ik) zou geproefd hebben	ich hätte probiert
(jij) zou geproefd hebben	du hättest probiert
(hij/zij/het) zou geproefd hebben	er hätte probiert
(wij) zouden geproefd hebben	wir hätten probiert
(jullie) zouden geproefd hebben	Ihr hättet probiert
(zij) zouden geproefd hebben	sie hätten probiert

Imperatief (gebiedende wijs)

Niederländisch	Deutsch
Proef!	Probiere!