10K+ Studenten - 4.8/5
Lerne mit einem Lehrer Lernmaterialien inbegriffen Konversation üben

Heten (heißen) - Verbkonjugation und Übungen

Konjugation des heten (heißen) für alle Zeitformen mit Beispielsätzen und Übungen.

Heten (heißen) - Verbkonjugation und Übungen

Lernmaterialien, die dieses Verb implementieren:

Niveau: A1

Modul 1: Jezelf voorstellen (Sich selbst vorstellen)

Lektion 2: Je naam zeggen (Deinen Namen sagen)

Infinitief Voltooid deelwoord
Heten (heißen) geheten (genannt)

Zeitformen

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) heet ich heiße
(jij) heet/heette du heißt
(hij/zij/het) heet er/sie/es heißt
(wij) heten wir heißen
(jullie) heten ihr heißt
(zij) heten sie heißen

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) heette ich hieß
(jij) heette du hießt
(hij/zij/het) heette er/sie/es hieß
(wij) heetten wir hießen
(jullie) heetten ihr hattet geheißen
(zij) heetten sie hießen

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) heb geheten Ich habe geheißen
(jij) hebt geheten du hast geheißen
(hij/zij/het) heeft geheten er/sie/es hat geheißen
(wij) hebben geheten wir haben geheißen
(jullie) hebben geheten ihr habt geheißen
(zij) hebben geheten sie haben geheißen

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) heb geheten ich habe geheißen
(jij) hebt geheten du hast geheißen
(hij/zij/het) heeft geheten er/sie/es hat geheißen
(wij) hebben geheten wir haben geheißen
(jullie) hebben geheten ihr habt geheißen
(zij) hebben geheten sie haben geheißen

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Niederländisch Deutsch
(ik) zal geheten hebben ich werde geheißen haben
(jij) zult/zal geheten hebben du wirst geheißen haben
(hij/zij/het) zal geheten hebben er wird geheißen haben
(wij) zullen geheten hebben wir werden geheißen haben
(jullie) zullen geheten hebben ihr werdet geheißen haben
(zij) zullen geheten hebben sie werden geheißen haben

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Niederländisch Deutsch
ik zal geheten hebben ich werde geheißen haben
jij zal/zult geheten hebben Du wirst geheißen haben
hij/zij/het zal geheten hebben Er/sie/es wird geheißen haben
wij zullen geheten hebben wir werden geheißen haben
jullie zullen geheten hebben ihr werdet geheißen haben
zij zullen geheten hebben sie werden geheißen haben
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) zou heten ich würde heißen
(jij) zou heten du würdest heißen
(hij/zij/het) zou heten er/sie/es würde heißen
(wij) zouden heten wir würden heißen
(jullie) zouden heten ihr würdet heißen
(zij) zouden heten sie würden heißen

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) zou geheten hebben ich hätte geheißen
(jij) zou geheten hebben du hättest geheißen
(hij/zij/het) zou geheten hebben er hätte geheißen
(wij) zouden geheten hebben wir hätten geheißen
(jullie) zouden geheten hebben ihr hättet geheißen
(zij) zouden geheten hebben sie hätten geheißen
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Niederländisch Deutsch
Heet! Heiß!