10K+ Studenten - 4.8/5
Lerne mit einem Lehrer Lernmaterialien inbegriffen Konversation üben

Glimlachen (lächeln) - Verbkonjugation und Übungen

Konjugation des glimlachen (lächeln) für alle Zeitformen mit Beispielsätzen und Übungen.

Glimlachen (lächeln) - Verbkonjugation und Übungen

Lernmaterialien, die dieses Verb implementieren:

Niveau: A1

Modul 4: Objecten en mensen beschrijven (Objekte und Personen beschreiben)

Lektion 25: Emoties en gevoelens (Emotionen und Gefühle)

Infinitief Voltooid deelwoord
Glimlachen (Lächeln) Geglimlacht (gelächelt)

Zeitformen

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) glimlach ich lächle
(jij) glimlacht du lächelst
(hij/zij/het) glimlacht er/sie/es lächelt
(wij) glimlachen wir lächeln
(jullie) glimlachen ihr lächelt
(zij) glimlachen sie lächeln

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) glimlachte ich lächelte
(jij) glimlachte du lächeltest
(hij/zij/het) glimlachte er/sie/es lächelte
(wij) glimlachten wir lächelten
(jullie) glimlachten Ihr lächeltet
(zij) glimlachten sie lächelten

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) heb geglimlacht Ich habe gelächelt
(jij) hebt geglimlacht/heb je geglimlacht du hast gelächelt
(hij/zij/het) heeft geglimlacht er/sie/es hat gelächelt
(wij) hebben geglimlacht wir haben gelächelt
(jullie) hebben geglimlacht Ihr habt gelächelt
(zij) hebben geglimlacht sie haben gelächelt

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) heb geglimlacht ich habe gelächelt
(jij) hebt geglimlacht du hast gelächelt
(hij/zij/het) heeft geglimlacht er/sie/es hat gelächelt
(wij) hebben geglimlacht wir haben gelächelt
(jullie) hebben geglimlacht ihr habt gelächelt
(zij) hebben geglimlacht sie haben gelächelt

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Niederländisch Deutsch
(ik) zal glimlachen hebben ich werde lächeln
(jij) zal glimlachen hebben du wirst lächeln
(hij/zij/het) zal glimlachen hebben er/sie/es wird lächeln
(wij) zullen glimlachen hebben wir werden lächeln
(jullie) zullen glimlachen hebben ihr werdet lächeln
(zij) zullen glimlachen hebben sie werden lächeln

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Niederländisch Deutsch
(ik) zal hebben geglimlacht ich werde gelächelt haben
(jij) zal hebben geglimlacht du wirst gelächelt haben
(hij/zij/het) zal hebben geglimlacht er/sie/es wird gelächelt haben
(wij) zullen hebben geglimlacht wir werden gelächelt haben
(jullie) zullen hebben geglimlacht ihr werdet gelächelt haben
(zij) zullen hebben geglimlacht sie werden gelächelt haben
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) zou glimlachen ich würde lächeln
(jij) zou glimlachen du würdest lächeln
(hij/zij/het) zou glimlachen er/sie/es würde lächeln
(wij) zouden glimlachen wir würden lächeln
(jullie) zouden glimlachen Ihr würdet lächeln
(zij) zouden glimlachen sie würden lächeln

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) zou geglimlacht hebben Ich hätte gelächelt
(jij) zou geglimlacht hebben du hättest gelächelt
(hij/zij/het) zou geglimlacht hebben er würde gelächelt haben
(wij) zouden geglimlacht hebben wir hätten gelächelt
(jullie) zouden geglimlacht hebben Ihr hättet gelächelt
(zij) zouden geglimlacht hebben sie hätten gelächelt
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Niederländisch Deutsch
Glimlach! Lächle!