Koken (kochen) - Verbkonjugation und Übungen Teilen Kopiert!

Konjugation des koken (kochen) für alle Zeitformen mit Beispielsätzen und Übungen.

Lernmaterialien, die dieses Verb implementieren:

Niveau: A1

Modul 6: De stad en het dorp (Die Stadt und das Dorf)

Lektion 38: Dagelijkse diensten (Tägliche Dienstleistungen)

Infinitief	Voltooid deelwoord
Koken (Kochen)	Gekookt (Gekocht)

Zeitformen

Aantonende wijs

Niederländisch	Deutsch
ik heb gekookt	Ich habe gekocht
jij hebt gekookt / heb jij gekookt?	du hast gekocht / hast du gekocht?
hij/zij/het heeft gekookt	Er/sie/es hat gekocht
wij hebben gekookt	Wir haben gekocht
jullie hebben gekookt	Ihr habt gekocht
zij hebben gekookt	sie haben gekocht

Niederländisch	Deutsch
(ik) heb gekookt	Ich habe gekocht
(jij) hebt gekookt / hebt gekookt?	du hast gekocht
(hij/zij/het) heeft gekookt	Er/sie/es hat gekocht
(wij) hebben gekookt	wir haben gekocht
(jullie) hebben gekookt	Ihr habt gekocht
(zij) hebben gekookt	Sie haben gekocht

Niederländisch	Deutsch
(ik) zal gekookt hebben	ich werde gekocht haben
(jij) zal gekookt hebben / zult gekookt hebben	du wirst gekocht haben
(hij/zij/het) zal gekookt hebben	er wird gekocht haben / sie wird gekocht haben / es wird gekocht haben
(wij) zullen gekookt hebben	wir werden gekocht haben
(jullie) zullen gekookt hebben	ihr werdet gekocht haben
(zij) zullen gekookt hebben	sie werden gekocht haben

Niederländisch	Deutsch
(ik) zal gekookt hebben	Ich werde gekocht haben
(jij) zal gekookt hebben / zul gekookt hebben	du wirst gekocht haben
(hij/zij/het) zal gekookt hebben	er/sie/es wird gekocht haben
(wij) zullen gekookt hebben	Wir werden gekocht haben
(jullie) zullen gekookt hebben	ihr werdet gekocht haben
(zij) zullen gekookt hebben	sie werden gekocht haben

Conditionele wijs

Niederländisch	Deutsch
ik zou koken	Ich würde kochen
jij zou koken / zou jij koken	du würdest kochen / würdest du kochen
(hij/zij/het) hij zou koken / zij zou koken / het zou koken	er würde kochen / sie würde kochen / es würde kochen
wij zouden koken	wir würden kochen
jullie zouden koken	Ihr würdet kochen
zij zouden koken	Sie würden kochen

Niederländisch	Deutsch
ik zou gekookt hebben	ich hätte gekocht
jij zou gekookt hebben / zou je gekookt hebben	du hättest gekocht / du hättest gekocht
hij/zij/het zou gekookt hebben	Er/sie/es hätte gekocht
wij zouden gekookt hebben	Wir hätten gekocht
jullie zouden gekookt hebben	Ihr hättet gekocht
zij zouden gekookt hebben	Sie hätten gekocht

Imperatief (gebiedende wijs)

Niederländisch	Deutsch
Kook!	Koch!