Fietsen (radfahren) - Verbkonjugation und Übungen

Konjugation des fietsen (radfahren) für alle Zeitformen mit Beispielsätzen und Übungen.

 Fietsen (radfahren) - Verbkonjugation und Übungen

Lernmaterialien, die dieses Verb implementieren:

Niveau: A1

Modul 6: De stad en het dorp (Die Stadt und das Dorf)

Lektion 40: Sport en beweging (Sport und Bewegung)

Infinitief Voltooid deelwoord
Fietsen (Radfahren) Gefietst (Geradelt)

Zeitformen

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) fiets ich fahre Rad
(jij) fietst du fährst Rad
(hij/zij/het) fietst er/sie/es fährt Rad
(wij) fietsen wir radfahren
(jullie) fietsen Ihr radfahrt
(zij) fietsen sie radfahren

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) fietste ich radfuhr
(jij) fietste du bist Rad gefahren
(hij/zij/het) fietste er/sie/es radfuhr
(wij) fietsten wir radelten
(jullie) fietsten ihr radftet
(zij) fietsten sie fuhren Rad

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) heb gefietst Ich bin Rad gefahren
(jij) hebt gefietst du bist Rad gefahren
(hij/zij/het) heeft gefietst er/sie/es ist Rad gefahren
(wij) hebben gefietst wir sind Rad gefahren
(jullie) hebben gefietst Ihr seid radgefahren
(zij) hebben gefietst sie sind Rad gefahren

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) heb gefietst Ich bin Rad gefahren
(jij) hebt gefietst du bist Rad gefahren
(hij/zij/het) heeft gefietst er/sie/es ist Rad gefahren
(wij) hebben gefietst wir sind Rad gefahren
(jullie) hebben gefietst ihr seid Rad gefahren
(zij) hebben gefietst sie sind Rad gefahren

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Niederländisch Deutsch
(ik) zal gefietst hebben ich werde geradelt haben
(jij) zult/zal gefietst hebben du wirst Rad gefahren haben
(hij/zij/het) zal gefietst hebben er/sie/es wird Rad gefahren haben
(wij) zullen gefietst hebben wir werden geradelt haben
(jullie) zullen gefietst hebben ihr werdet geradelt haben
(zij) zullen gefietst hebben sie werden Rad gefahren sein

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Niederländisch Deutsch
(ik) zal gefietst hebben ich werde Rad gefahren sein
(jij) zult/ge zult gefietst hebben du wirst Fahrrad gefahren sein
(hij/zij/het) zal gefietst hebben er/sie/es wird geradelt haben
(wij) zullen gefietst hebben wir werden geradelt haben
(jullie) zullen gefietst hebben ihr werdet geradelt haben
(zij) zullen gefietst hebben sie werden geradelt haben
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) zou fietsen ich würde radfahren
(jij) zou fietsen du würdest radfahren
(hij/zij/het) zou fietsen er/sie/es würde Radfahren
(wij) zouden fietsen wir würden radfahren
(jullie) zouden fietsen ihr würdet radfahren
(zij) zouden fietsen sie würden radfahren

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) zou gefietst hebben ich hätte Rad fahren sollen
(jij) zou gefietst hebben du hättest geradelt
(hij/zij/het) zou gefietst hebben er/sie/es hätte geradelt
(wij) zouden gefietst hebben wir wären Rad gefahren
(jullie) zouden gefietst hebben Ihr hättet geradelt
(zij) zouden gefietst hebben sie hätten geradelt
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Niederländisch Deutsch
Fiets! Fahr Rad!