Afwassen (abwaschen) - Verbkonjugation und Übungen Teilen Kopiert!

Konjugation des afwassen (abwaschen) für alle Zeitformen mit Beispielsätzen und Übungen.

Lernmaterialien, die dieses Verb implementieren:

Niveau: A1

Modul 5: Thuis (Zu Hause)

Lektion 33: Servies (Geschirr)

Infinitief	Voltooid deelwoord
Afwassen (Abwaschen)	Afgewassen (Abgewaschen)

Zeitformen

Aantonende wijs

Niederländisch	Deutsch
(ik) zal afgewassen hebben	ich werde abgewaschen haben
(jij) zult afgewassen hebben	du wirst abgewaschen haben
(hij/zij/het) zal afgewassen hebben	er wird abgewaschen haben
(wij) zullen afgewassen hebben	wir werden abgewaschen haben
(jullie) zullen afgewassen hebben	Ihr werdet abgewaschen haben
(zij) zullen afgewassen hebben	sie werden abgewaschen haben

Niederländisch	Deutsch
(ik) zal hebben afgewassen	ich werde abgewaschen haben
(jij) zal hebben afgewassen	du wirst abgewaschen haben
(hij/zij/het) zal hebben afgewassen	er wird abgewaschen haben
(wij) zullen hebben afgewassen	wir werden abgewaschen haben
(jullie) zullen hebben afgewassen	ihr werdet abgewaschen haben
(zij) zullen hebben afgewassen	sie werden abgewaschen haben

Conditionele wijs

Niederländisch	Deutsch
(ik) zou afgewassen hebben	ich würde abgewaschen haben
(jij) zou afgewassen hebben	du würdest abwaschen
(hij/zij/het) zou afgewassen hebben	er/sie/es hätte abgewaschen
(wij) zouden afgewassen hebben	wir würden abwaschen
(jullie) zouden afgewassen hebben	ihr hättet abgewaschen
(zij) zouden afgewassen hebben	sie würden abwaschen

Niederländisch	Deutsch
(ik) zou afgewassen hebben	ich hätte abgewaschen
(jij) zou afgewassen hebben	du hättest abgewaschen
(hij/zij/het) zou afgewassen hebben	er hätte abgewaschen
(wij) zouden afgewassen hebben	wir hätten abgewaschen
(jullie) zouden afgewassen hebben	ihr hättet abgewaschen
(zij) zouden afgewassen hebben	sie hätten abgewaschen

Imperatief (gebiedende wijs)

Niederländisch	Deutsch
Was af!	Wasch ab!