Zaaien (säen) - Verbkonjugation und Übungen Teilen Kopiert!

Konjugation des zaaien (säen) für alle Zeitformen mit Beispielsätzen und Übungen.

Lernmaterialien, die dieses Verb implementieren:

Niveau: A1

Modul 5: Thuis (Zu Hause)

Lektion 36: Kamerplanten en tuinplanten (Zimmerpflanzen und Gartenpflanzen)

Infinitief	Voltooid deelwoord
Zaaien (säen)	Gezaaid (Gesät)

Zeitformen

Aantonende wijs

Niederländisch	Deutsch
ik zal gezaaid hebben	ich werde gesät haben
jij zult gezaaid hebben	du wirst gesät haben
hij/zij/het zal gezaaid hebben	Er/sie/es wird gesät haben
wij zullen gezaaid hebben	wir werden gesät haben
jullie zullen gezaaid hebben	Ihr werdet gesät haben
zij zullen gezaaid hebben	sie werden gesät haben

Niederländisch	Deutsch
(ik) zal gezaaid hebben	ich werde gesät haben
(jij) zult/zal gezaaid hebben	du wirst gesät haben
(hij/zij/het) zal gezaaid hebben	er/sie/es wird gesät haben
(wij) zullen gezaaid hebben	wir werden gesät haben
(jullie) zullen gezaaid hebben	ihr werdet gesät haben
(zij) zullen gezaaid hebben	sie werden gesät haben

Conditionele wijs

Niederländisch	Deutsch
(ik) zou gezaaid hebben	ich hätte gesät
(jij) zou gezaaid hebben	du hättest gesät
(hij/zij/het) zou gezaaid hebben	er/sie/es hätte gesät
(wij) zouden gezaaid hebben	wir hätten gesät
(jullie) zouden gezaaid hebben	Ihr hättet gesät
(zij) zouden gezaaid hebben	sie würden gesät haben

Niederländisch	Deutsch
(ik) zou gezaaid hebben	ich hätte gesät
(jij) zou gezaaid hebben	du hättest gesät
(hij/zij/het) zou gezaaid hebben	er hätte gesät
(wij) zouden gezaaid hebben	wir hätten gesät
(jullie) zouden gezaaid hebben	ihr hättet gesät
(zij) zouden gezaaid hebben	sie hätten gesät

Imperatief (gebiedende wijs)

Niederländisch	Deutsch
Zaai!	Säe!