Zakken (fächer) - Verbkonjugation und Übungen

Konjugation des zakken (fächer) für alle Zeitformen mit Beispielsätzen und Übungen.

 Zakken (fächer) - Verbkonjugation und Übungen

Lernmaterialien, die dieses Verb implementieren:

Niveau: A2

Modul 2: Maatschappij en overheid (Gesellschaft und Regierung)

Lektion 14: Universitaire opleiding (Hochschulabschluss)

Infinitief Voltooid deelwoord
Zakken (Fächer) Gezakt (durchgefallen)

Zeitformen

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) zak ich fächer
(jij) zakt / zak du fächerst / fächer
(hij/zij/het) zakt er/sie/es fächert
(wij) zakken wir fächer
(jullie) zakken ihr fächer
(zij) zakken sie fächern

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) zakte ich fächerte
(jij) zakte / zaktest du fächertest
(hij/zij/het) zakte er/sie/es fächerte
(wij) zakten wir fächerte
(jullie) zakten Ihr fächtert
(zij) zakten sie fächerten

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) ben gezakt Ich bin durchgefallen
(jij) bent gezakt / bent gezakt? du bist in Fächern durchgefallen
(hij/zij/het) is gezakt er/sie/es ist durchgefallen
(wij) zijn gezakt wir sind durchgefallen
(jullie) zijn gezakt Ihr seid in Fächern durchgefallen
(zij) zijn gezakt sie sind gefallen

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Niederländisch Deutsch
(ik) was gezakt / ben gezakt ich bin durchgefallen
(jij) was gezakt / bent gezakt du bist durchgefallen
(hij/zij/het) was gezakt / is gezakt er ist durchgefallen
(wij) waren gezakt / zijn gezakt wir sind durchgefallen
(jullie) waren gezakt / zijn gezakt Ihr seid durchgefallen
(zij) waren gezakt / zijn gezakt sie sind durchgefallen

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Niederländisch Deutsch
(ik) zal zakken/zal niet zakken ich werde fächer/ich werde nicht fächer
(jij) zult zakken/zult niet zakken du wirst fächer / du wirst nicht fächer
(hij/zij/het) zal zakken/zal niet zakken er/sie/es wird fächer/nicht fächer
(wij) zullen zakken/zullen niet zakken wir werden fächer/nicht fächer werden
(jullie) zullen zakken/zullen niet zakken ihr werdet fächer durchfallen/ihr werdet nicht fächer durchfallen
(zij) zullen zakken/zullen niet zakken sie werden fächer/nicht fächer werden

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Niederländisch Deutsch
(ik) zal/zou/zullen/zult/zal zijn gezakt ich werde gefallen sein / ich wäre gefallen / wir werden gefallen sein / du wirst gefallen sein / ich werde gefallen sein
(jij) zal/zou/zult/zullen zijn gezakt du wirst durchgefallen sein
(hij/zij/het) zal/zou/zullen/zult zijn gezakt er wird gefallen sein
(wij) zal/zou/zullen zijn gezakt wir werden gefächert sein
(jullie) zal/zou/zullen zijn gezakt ihr werdet gefallen sein
(zij) zal/zou/zullen zijn gezakt sie wird gefallen sein/sollte gefallen sein/werden gefallen sein
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Niederländisch Deutsch
ik zou zakken ich würde Fächer
jij zou zakken du würdest Fächer
hij/zij/het zou zakken er/sie/es würde fächer
wij zouden zakken wir würden Fächer
jullie zouden zakken Ihr würdet Fächer
zij zouden zakken Sie würden fächer

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Niederländisch Deutsch
ik zou gezakt zijn Ich wäre durchgefallen
jij zou gezakt zijn du hättest Fächer nicht bestanden
hij/zij/het zou gezakt zijn er/sie/es wäre durchgefallen
wij zouden gezakt zijn wir wären durchgefallen
jullie zouden gezakt zijn Ihr wäret in den Fächern durchgefallen
zij zouden gezakt zijn sie wären durchgefallen
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Niederländisch Deutsch
Zak! Du fächerst