Unterrichtsrichtlinien +/- 15 Minuten

Audio und Video

Text und Übersetzung

1. Edward komt uit Spanje. Edward kommt aus Spanien.
2. Hij woont in de stad Valencia. Er lebt in der Stadt Valencia.
3. Edward is Spaans. Dat is zijn nationaliteit. Edward ist Spanier. Das ist seine Nationalität.
4. Hij spreekt Spaans en een beetje Engels. Er spricht Spanisch und ein wenig Englisch.
5. Edward werkt in Nederland. Edward arbeitet in den Niederlanden.
6. Hij woont nu in Amsterdam, de hoofdstad van Nederland. Er wohnt jetzt in Amsterdam, der Hauptstadt der Niederlande.
7. Hij komt dus uit Spanje, maar hij woont in Nederland. Er kommt also aus Spanien, aber er lebt in den Niederlanden.
8. In Amsterdam leert hij ook Nederlands. In Amsterdam lernt er auch Niederländisch.
9. Edward vindt de taal moeilijk, maar hij leert elke dag. Edward findet die Sprache schwierig, aber er lernt jeden Tag.

Übung 1: Diskussionsfragen

Anleitung: Diskutiert die Fragen, nachdem ihr das Audio gehört oder den Text gelesen habt.

  1. Waar komt Edward vandaan?
  2. Woher kommt Edward?
  3. In welke stad woont Edward nu?
  4. In welcher Stadt lebt Edward jetzt?
  5. En jij? Waar kom jij vandaan? Uit welk land?
  6. Und du? Woher kommst du? Aus welchem Land?
  7. Wat is jouw nationaliteit en welke taal spreek jij?
  8. Was ist deine Nationalität und welche Sprache sprichst du?