10K+ Studenten - 4.8/5
Lerne mit einem Lehrer Lernmaterialien inbegriffen Konversation üben

Unterrichtsrichtlinien +/- 15 Minuten

Audio und Video

  1. Erste Person: 'ik' für Singular, 'wij' für Plural.
  2. Zweite Person: 'jij' für informell, 'u' für formell.
  3. Dritte Person: 'hij' für männlich, 'zij' für weiblich.
Persoon (Person)Enkelvoud (Singular)Meervoud (Mehrzahl)
1. ikwij / we
2. jij / je / ujullie
3. hij / zij / zezij / ze
3. (onzijdig)het / 't 

Ausnahmen!

  1. Verwende je in informellen Situationen anstelle von jij.
  2. Verwenden Sie u für höfliche oder formelle Situationen.
  3. Das sächliche Pronomen 'het' bezieht sich auf Dinge oder Ideen.
  4. Je, ze, en we können nicht bei Kontrast oder Betonung verwendet werden, wie: 'Wie heeft de afwas gedaan? Zij heeft dat gedaan, jij niet!'

Übung 1: Persoonlijke voornaamwoorden (ik, jij, hij,…)

Anleitung: Füllen Sie das richtige Wort ein.

Übersetzung anzeigen Antworten zeigen

Het, Zij, Ik, Jullie, Jij, Wij, U

1.
... gaan naar de markt.
(Wir gehen zum Markt.)
2.
... is tijd om te gaan.
(Es ist Zeit zu gehen.)
3.
... bent meneer Jansen, toch?
(Sie sind Herr Jansen, oder?)
4.
... woon in Amsterdam.
(Ich wohne in Amsterdam.)
5.
... woont in Rotterdam.
(Sie wohnt in Rotterdam.)
6.
... leren Nederlands.
(Ihr lernt Niederländisch.)
7.
... zijn mijn vrienden.
(Sie sind meine Freunde.)
8.
... spreekt Nederlands.
(Du sprichst Niederländisch.)

Übung 2: Mehrfachauswahl

Anleitung: Wählen Sie die richtige Lösung

1. ___ begin de vergadering nu.

(Ich beginne jetzt die Sitzung.)

2. Wilt ___ een kopje koffie?

(Möchten Sie eine Tasse Kaffee?)

3. ___ bent vandaag erg vriendelijk.

(Du bist heute sehr freundlich.)

4. ___ gaat morgen naar de training.

(Sie geht morgen zum Training.)

5. ___ hebben het rapport klaar.

(Wir haben den Bericht fertig.)

6. ___ kunt je vragen stellen als je wilt.

(Du kannst dir Fragen stellen, wenn du möchtest.)