- Einige häufige Verben haben eine unregelmäßige Form in der onvoltooid verleden tijd.
- Diese Verben folgen keinen festen regelmäßigen Mustern wie die meisten Verben mit -de/-te in der Vergangenheit.
Infinitief | Verleden tijd | Infinitief (Infinitiv) | Verleden tijd (Vergangenheit) |
---|---|---|---|
zijn (sein) | was, waren | kunnen (können) | kon, konden |
hebben (haben) | had, hadden | moeten (müssen) | moest, moesten |
doen (tun) | deed, deden | mogen (dürfen) | mocht, mochten |
gaan (gehen) | ging, gingen | brengen (bringen) | bracht, brachten |
zien (sehen) | zag, zagen | kopen (kaufen) | kocht, kochten |
zeggen (sagen) | zei, zeiden | zoeken (suchen) | zocht, zochten |
vragen (fragen) | vroeg, vroegen | staan (stehen) | stond, stonden |
denken (denken) | dacht, dachten | zullen (sollen) | zou, zouden |
Übung 1: Onvoltooid verleden tijd: onregelmatige werkwoorden
Anleitung: Füllen Sie das richtige Wort ein.
hadden, dacht, was, vroeg, gingen, zouden, deed
1.
Zijn:
Ik ... altijd op tijd op school.
(Ich war immer pünktlich in der Schule.)
2.
Hebben:
Wij ... veel huiswerk in de middelbare school.
(Wir hatten viel Hausaufgaben in der Oberschule.)
3.
Doen:
Ze ... altijd haar best om goede cijfers te halen.
(Sie gab immer ihr Bestes, um gute Noten zu bekommen.)
4.
Gaan:
We ... samen naar de basisschool.
(Wir gingen zusammen zur Grundschule.)
5.
Denken:
Ik ... aan mijn kindertijd.
(Ich dachte an meine Kindheit.)
6.
Zijn:
Ik ... vaak te laat in het klaslokaal.
(Ich war oft zu spät im Klassenzimmer.)
7.
Vragen:
Ik ... hoe ik me kon inschrijven voor de middelbare school.
(Ich fragte, wie ich mich für die weiterführende Schule anmelden konnte.)
8.
Zullen:
Ze ... meer interessante lessen geven dit jaar.
(Sie würden dieses Jahr interessantere Unterrichtsstunden geben.)
Übung 2: Mehrfachauswahl
Anleitung: Wähle den richtigen Satz im Präteritum mit unregelmäßigen Verben, wie sie im Alltag über Schule und Arbeit verwendet werden.
1.
'Gaan' is de infinitief en niet correct als verleden tijd.
'Ga' is de tegenwoordige tijd, terwijl hier de verleden tijd nodig is.
2.
'Doen' is de infinitief; de verleden tijd ontbreekt hier.
'Doet' is tegenwoordige tijd, terwijl de verleden tijd nodig is.
3.
'Hebben' is tegenwoordige tijd, terwijl de verleden tijd nodig is.
'Had' is enkelvoudsvorm en niet correct bij 'we'.
4.
'Zienden' bestaat niet als verleden tijd van 'zien'.
'Zag' is enkelvoudsvorm en klopt niet bij 'zij' als meervoud.