Unterrichtsrichtlinien +/- 15 Minuten

Audio und Video

  1. Der Artikel steht vor dem Substantiv.
  2. Lidwoorden können bestimmt (de, het) oder unbestimmt (een) sein.
 WoordsoortLidwoord
Enkelvoud (Singular)De-woorden

De

De tafel (Der Tisch)

Het-woorden

Het

Het huis (Das Haus)

Meervoud (Plural)Alle woorden (Alle Wörter)

De

De huizen (Die Häuser)

Onbepaald (Unbestimmt)De-woorden

Een

Een tafel (Ein Tisch)

Het-woorden

Een

Een huis (Ein Haus)

Ausnahmen!

  1. 'De' benutzt du bei Menschen, Tieren und den meisten Dingen, wie de jongen, de hond, de tafel.
  2. 'Het' benutzt man bei Verkleinerungsformen und bei Wörtern, die mit ‚ge-‘ am Anfang stehen, wie het huisje, het meisje, het geluid.
  3. Manche Wörter muss man einfach lernen, wie het boek und de zon.

Übung 1: Bepaalde en onbepaalde lidwoorden (de, het, een)

Anleitung: Füllen Sie das richtige Wort ein.

Übersetzung anzeigen Antworten zeigen

de, het, een

1.
Ik koop ... nieuwe fiets.
(Ich kaufe ein neues Fahrrad.)
2.
Hij leest ... boek op de tafel.
(Er liest das Buch auf dem Tisch.)
3.
We zitten in ... tuin.
(Wir sitzen im Garten.)
4.
Jij koopt ... appel in de supermarkt.
(Du kaufst einen Apfel im Supermarkt.)
5.
Ik bestel ... menu van de dag.
(Ich bestelle das Tagesmenü.)
6.
Mijn vader heeft ... auto gewassen.
(Mein Vater hat das Auto gewaschen.)
7.
Wij drinken ... glas rode wijn.
(Wir trinken ein Glas Rotwein.)
8.
Zij heeft ... kleine huisje gekocht.
(Sie hat das kleine Häuschen gekauft.)

Übung 2: Mehrfachauswahl

Anleitung: Wählen Sie die richtige Lösung

1. Ik woon in ___ stad Amsterdam.

(Ich wohne in der Stadt Amsterdam.)

2. Hij heeft ___ huis in Rotterdam.

(Er hat ein Haus in Rotterdam.)

3. Zij leest ___ boek over Nederland.

(Sie liest das Buch über die Niederlande.)

4. De man woont in ___ klein huisje.

(Der Mann wohnt in einem kleinen Haus.)

5. Ik zie ___ jongen op straat.

(Ich sehe den Jungen auf der Straße.)

6. We drinken koffie in ___ café.

(Wir trinken Kaffee im Café.)