10K+ Studenten - 4.8/5
Lerne mit einem Lehrer Lernmaterialien inbegriffen Konversation üben

Unterrichtsrichtlinien +/- 15 Minuten

Audio und Video

Gespräch

1. Nonkel: Hé Isabel! Leuk je weer te zien. Hoe gaat het met je studie? (Hey Isabel! Schön, dich wiederzusehen. Wie läuft es mit deinem Studium?) Anzeigen
2. Isabel: Goed! Ik studeer rechten aan de universiteit hier in Leiden. (Gut! Ich studiere Rechtswissenschaften an der Universität hier in Leiden.) Anzeigen
3. Nonkel: Rechten? Hebben ze hier ook niet economie, talen of wetenschappen? En bevalt het? (Jura? Bieten sie hier nicht auch Wirtschaft, Sprachen oder Wissenschaften an? Und gefällt es dir?) Anzeigen
4. Isabel: Soms is het moeilijk, maar wel leuk. Wat doe jij tegenwoordig? (Manchmal ist es schwierig, aber macht Spaß. Was machst du zurzeit?) Anzeigen
5. Nonkel: Ik werk nog steeds als verpleger in het ziekenhuis in Den Haag. Ik help de dokter. (Ich arbeite immer noch als Krankenpfleger im Krankenhaus in Den Haag. Ich helfe dem Arzt.) Anzeigen
6. Isabel: Juist, net zoals mijn mama. En hoe gaat het met tante Ingrid? Nog steeds leraar? (Genau, genau wie meine Mama. Und wie geht es Tante Ingrid? Noch immer Lehrerin?) Anzeigen
7. Nonkel: Ze werkt nu als kapster in een nieuw salon. Ze heeft een burn-out van de kinderen. (Sie arbeitet jetzt als Friseurin in einem neuen Salon. Sie hat einen Burnout von den Kindern.) Anzeigen
8. Isabel: Oei, mijn broer studeert nu ook leraar! Misschien moet hij politieagent worden. (Oh, mein Bruder studiert jetzt auch Lehrer! Vielleicht sollte er Polizeibeamter werden.) Anzeigen
9. Nonkel: En je zus? Studeert zij voor ingenieur? (Und deine Schwester? Studiert sie für Ingenieur?) Anzeigen
10. Isabel: Giulia is journalist in Amsterdam, bij NRC. (Giulia ist Journalistin in Amsterdam, bei NRC.) Anzeigen
11. Nonkel: Jullie doen allemaal iets anders! Welke studie vind je het leukst? (Ihr macht alle etwas anderes! Welches Studium gefällt dir am besten?) Anzeigen
12. Isabel: Hmm… Ik vind rechten en studeren leuk, maar kok, brandweerman of monteur is praktischer. (Hmm… Ich finde Jura und das Studium interessant, aber Koch, Feuerwehrmann oder Monteur ist praktischer.) Anzeigen
13. Nonkel: Of ober! Dan kun je in dit café werken! (Oder Kellner! Dann kannst du in diesem Café arbeiten!) Anzeigen
14. Isabel: Goed idee! Ik oefen alvast met nog een rondje. (Gute Idee! Ich übe schon mal mit einer weiteren Runde.) Anzeigen

Übung 1: Diskussionsfragen

Anleitung: Diskutiert die Fragen, nachdem ihr das Audio gehört oder den Text gelesen habt.

  1. Wie studeert rechten?
    2. Wer studiert Jura?
  2. Wat doet de nonkel voor werk?
    3. Was arbeitet der Onkel?
  3. Waar of niet waar: Isabel is taxichauffeur.
    4. Wahr oder nicht wahr: Isabel ist Taxifahrerin.
  4. Wat is jouw studie?
    5. Was ist dein Studium?
  5. Wat doe jij voor werk?
    6. Was machst du beruflich?

Übung 2: Füllen Sie die Lücken aus und vervollständigen Sie die Sätze.

Anleitung: Füllen Sie das richtige Wort ein.

Übersetzung anzeigen Antworten zeigen

journalist, verpleger, ingenieur, politieagent, leraar

1.
Oei, mijn broer studeert nu ook leraar! Misschien moet hij ... worden.
(Oh je, mein Bruder studiert jetzt auch Lehramt! Vielleicht sollte er Polizist werden.)
2.
Ik werk nog steeds als ... in het ziekenhuis in Den Haag. Ik help de dokter.
(Ich arbeite immer noch als Krankenpfleger im Krankenhaus in Den Haag. Ich helfe dem Arzt.)
3.
Juist, net zoals mijn mama. En hoe gaat het met tante Ingrid? Nog steeds ...?
(Genau, so wie meine Mama. Und wie geht es Tante Ingrid? Immer noch Lehrerin?)
4.
En je zus? Studeert zij voor ...?
(Und deine Schwester? Studiert sie Ingenieurwissenschaften?)
5.
Giulia is ... in Amsterdam, bij NRC.
(Giulia ist Journalistin in Amsterdam, bei NRC.)

Übung 3: Ordne den Text

Anleitung: Nummeriere die Sätze in der richtigen Reihenfolge und lies sie laut vor.

Übersetzung anzeigen
9
... En je zus? Studeert zij voor ingenieur?
(Und deine Schwester? Studiert sie Ingenieurwissenschaften?)
13
... Of ober! Dan kun je in dit café werken!
(Oder Kellner! Dann kannst du in diesem Café arbeiten!)
2
... Goed! Ik studeer rechten aan de universiteit hier in Leiden.
(Gut! Ich studiere Jura an der Universität hier in Leiden.)
7
... Ze werkt nu als kapster in een nieuw salon. Ze heeft een burn-out van de kinderen.
(Sie arbeitet jetzt als Friseurin in einem neuen Salon. Sie hat einen Burnout wegen der Kinder.)
1
1 Hé Isabel! Leuk je weer te zien. Hoe gaat het met je studie?
(Hey Isabel! Schön, dich wiederzusehen. Wie läuft es mit deinem Studium?)
12
... Hmm… Ik vind rechten en studeren leuk, maar kok, brandweerman of monteur is praktischer.
(Hmm… Ich finde Jura und Studieren toll, aber Koch, Feuerwehrmann oder Mechaniker ist praktischer.)
5
... Ik werk nog steeds als verpleger in het ziekenhuis in Den Haag. Ik help de dokter.
(Ich arbeite immer noch als Krankenpfleger im Krankenhaus in Den Haag. Ich helfe dem Arzt.)
6
... Juist, net zoals mijn mama. En hoe gaat het met tante Ingrid? Nog steeds leraar?
(Genau, so wie meine Mama. Und wie geht es Tante Ingrid? Immer noch Lehrerin?)
10
... Giulia is journalist in Amsterdam, bij NRC.
(Giulia ist Journalistin in Amsterdam, bei NRC.)
11
... Jullie doen allemaal iets anders! Welke studie vind je het leukst?
(Ihr macht alle etwas anderes! Welches Studium gefällt dir am besten?)
3
... Rechten? Hebben ze hier ook niet economie, talen of wetenschappen? En bevalt het?
(Jura? Bieten sie hier nicht auch Wirtschaft, Sprachen oder Wissenschaften an? Und gefällt es dir?)
4
... Soms is het moeilijk, maar wel leuk. Wat doe jij tegenwoordig?
(Manchmal ist es schwierig, aber macht Spaß. Was machst du zurzeit?)
8
... Oei, mijn broer studeert nu ook leraar! Misschien moet hij politieagent worden.
(Oh je, mein Bruder studiert jetzt auch Lehramt! Vielleicht sollte er Polizist werden.)
14
14 Goed idee! Ik oefen alvast met nog een rondje.
(Gute Idee! Ich übe schon mal mit einer weiteren Runde.)