Heten (heißen) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Präsens, indikativ)

 Heten (heißen) - Verbkonjugation und Übungen

Heten - Konjugation von "heißen" auf Niederländisch: Konjugationstabelle, Beispiele und Übungen im Präsens, Indikativ. (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Präsens, indikativ)

Alle Konjugationen und Zeiten: Heten (heißen) - Verbkonjugation und Übungen

Lehrplan: Niederländischunterricht - Je naam zeggen (Deinen Namen sagen)

Konjugation von "heißen" im Präsens

Niederländisch Deutsch
ik heet ich heiße
jij heet du heißt
hij/zij/het heet Er/sie/es heißt
wij heten wir heißen
jullie heten ihr heißt
zij heten sie heißen

Beispielsätze

Niederländisch Deutsch
Ik heet Jan. Ich heiße Jan.
Heet jij Lisa? Heißt du Lisa?
Hij heet meneer de Vries. Er heißt Herr de Vries.
Wij heten allemaal anders. Wir heißen alle anders.
Heet jullie gezin ook Janssen? Heißen eure Familie auch Janssen?
Zij heten de familie Bakker. Sie heißen die Familie Bakker.

Übung: Verbkonjugation

Anleitung: Wählen Sie die richtige Form.

Übersetzung anzeigen Antworten zeigen

heet, heten

1.
Zij ... de familie bakker.
(Sie heißen die Familie Bakker.)
2.
Wij ... allemaal anders.
(Wir heißen alle anders.)
3.
Hij ... meneer de vries.
(Er heißt Herr de Vries.)
4.
Ik ... jan.
(Ich heiße Jan.)
5.
... jij lisa?
(Heißt du Lisa?)