Reflexive Verben (sich waschen, sich rasieren)

Reflexive Verben verwenden ein Reflexivpronomen. Beispiele: sich waschen, sich scheren.

Grammatica: Wederkerende werkwoorden (zich wassen, zich scheren)

A1 Niederländisch Reflexive Verben

Niveau: A1

Modul 3: Dag tot dag (Tag für Tag)

Lektion 16: Dagelijkse routines (Tägliche Routine)

Unterrichtsrichtlinien +/- 15 Minuten

Audio und Video

Audio mit Übersetzungen
Audio mit Übersetzungen

  1. Reflexive Verben verwenden 'me', 'je', 'zich' als Pronomen.
Persoon (Person)Vervoeging (Konjugation)Wederkerend voornaamwoord (Reflexivpronomen)
Ikwasme
Jijwastje
Hij/Zijwastzich
Wijwassenons
Julliewassenje
Zijwassenzich

Übung 1: Wederkerende werkwoorden (zich wassen, zich scheren)

Anleitung: Füllen Sie das richtige Wort ein.

Übersetzung anzeigen Antworten zeigen

was me, scheert je, vergist zich, wassen zich, haasten je, herinner me, schaamt zich

1. Zich scheren:
Jij elke dag voor het werk.
(Du rasierst dich jeden Tag für die Arbeit.)
2. Zich wassen:
Ik elke ochtend met koud water.
(Ich wasche mich jeden Morgen mit kaltem Wasser.)
3. Zich vergissen:
Hij in de tijd.
(Er irrt sich in der Zeit.)
4. Zich schamen:
Hij voor zijn fout.
(Er schämt sich für seinen Fehler.)
5. Zich wassen:
Zij na het sporten.
(Sie waschen sich nach dem Sport.)
6. Zich haasten:
Jullie om op tijd op school te komen.
(Ihr beeilt euch, um rechtzeitig zur Schule zu kommen.)
7. Zich herinneren:
Ik de afspraak met de dokter.
(Ich erinnere mich an den Termin beim Arzt.)

Übung 2: Übersetzen und in einem Satz verwenden

Anleitung: Wählen Sie ein Wort, übersetzen Sie es und verwenden Sie das Wort in einem Satz oder Dialog.

1

vergist zich


er irrt sich

2

haasten je


ihr beeilt euch

3

herinner me


ich erinnere mich

4

scheert je


du rasierst dich