Type | Voorzetsel (Präposition) | Voorbeeld (Beispiel) |
---|---|---|
Reden (Grund) | om | Hij lachte om die goede grap. (Er lachte über den guten Witz.) |
Oorzaak (Ursache) | door | Door de regen wordt het meisje helemaal nat. (Durch den Regen wird das Mädchen ganz nass.) |
Doel (Zweck) | aan | Ik geef eten aan de honden. (Ich gebe Essen an die Hunde.) |
Doel (Zweck) | naar | Ik ga met vakantie naar Italië. (Ich mache Urlaub nach Italien.) |
Doel (Zweck) | om | Een pen gebruik je om te schrijven. (Einen Stift benutzt man um zu schreiben.) |
Middel (mit) | met | Het meisje gaat met de bus naar school. (Das Mädchen fährt mit dem Bus zur Schule.) |
Middel (mit) | op | Hij gaat op de fiets naar muziekles. (Er fährt mit dem Fahrrad zum Musikunterricht.) |
Ausnahmen!
- 'Om' wird sowohl für Gründe als auch für Ziele verwendet.
Übung 1: Voorzetsels Om, door, aan, naar, met,...
Anleitung: Füllen Sie das richtige Wort ein.
Door, om, aan, door, naar
Übung 2: Mehrfachauswahl
Anleitung: Wählen Sie die richtige Lösung
1. Ze lacht ___ de leuke grap.
(Sie lacht über den lustigen Witz.)2. Hij wordt nat ___ de regen.
(Er wird vom Regen nass.)3. Ik geef een cadeau ___ mijn collega.
(Ich gebe meinem Kollegen ein Geschenk.)4. We gaan samen ___ de trein naar Amsterdam.
(Wir fahren zusammen mit dem Zug nach Amsterdam.)5. Ik reis ___ Nederland voor mijn werk.
(Ich reise nach Niederlande für meine Arbeit.)6. Ze gebruikt een pen ___ te schrijven.
(Sie benutzt einen Stift, um zu schreiben.)