- Form: 'gaan' + Infinitiv
- Verwendung: Für geplante oder nahe Zukunft.
Persoon (Person) | Gaan (gehen) | Voorbeeld (Beispiel) |
---|---|---|
Ik | ga | Ik ga koken. (Ich werde kochen.) |
Jij/u | gaat | Jij gaat studeren. (Du wirst studieren.) |
Hij/zij/het | gaat | Hij gaat werken. (Er geht arbeiten.) |
Wij | gaan | Wij gaan sporten. (Wir gehen Sport treiben.) |
Jullie | gaan | Jullie gaan zwemmen. (Ihr geht schwimmen.) |
Zij | gaan | Zij gaan winkelen. (Sie gehen einkaufen.) |
Übung 1: Toekomende tijd met 'gaan'
Anleitung: Füllen Sie das richtige Wort ein.
gaat, Ga, gaan, ga
Übung 2: Mehrfachauswahl
Anleitung: Wählen Sie die richtige Lösung
1. Ik ___ in augustus naar het strand omdat het zomer is.
(Ich fahre im August an den Strand, weil Sommer ist.)2. Wij ___ in de lente bloemen planten in de tuin.
(Wir werden im Frühling Blumen im Garten pflanzen.)3. Hij ___ in december warme kleren dragen omdat het winter is.
(Er wird im Dezember warme Kleidung tragen, weil Winter ist.)4. Jij ___ in maart wandelen als het weer beter wordt.
(Du wirst im März spazieren gehen, wenn das Wetter besser wird.)5. Zij ___ in mei vaak fietsen omdat ze de lente verkiezen.
(Sie fahren im Mai oft Fahrrad, weil sie den Frühling bevorzugen.)6. Ik ___ in oktober een warme jas kopen voor de herfst.
(Ich werde im Oktober einen warmen Mantel für den Herbst kaufen.)