10K+ Studenten - 4.8/5
Lerne mit einem Lehrer Lernmaterialien inbegriffen Konversation üben

Unterrichtsrichtlinien +/- 15 Minuten

Audio und Video

  1. 'Ieder' verwendet man für Personen, 'elk' für Sachen.
  2. 'Ieder/elk' verwendet man für 'het-woorden'.
  3. 'Iedere/elke' verwendest du für 'de-woorden'.
  4. 'Wie' sagt etwas über Personen.
  5. 'Wat' sagt etwas über Sachen aus.
GebruikVoornaamwoord (Pronomen)Voorbeeld (Beispiel)
Bijvoeglijk gebruik (Adjektivische Verwendung)ieder(e) (jeder)Ieder mens heeft een naam. (Jeder Mensch hat einen Namen.)
Iedere leerling is geslaagd. (Jeder Schüler hat bestanden.)
elk(e) (jede(r,s))Elk huis heeft een deur. (Jedes Haus hat eine Tür.)
Ik ontbijt elke dag. (Ich frühstücke jeden Tag.)
Zelfstandig gebruik (Selbstständiger Gebrauch)ieder (jeder)Aan ieder gaf hij een geschenk. (Jedem gab er ein Geschenk.)
elk (jeder)Op elk van haar broeken zit een vlek. (An jeder ihrer Hosen ist ein Fleck.)
alles (Alles ist möglich.)Alles is mogelijk. (Alles ist möglich.)
wie (Pronomen)Wie het eerst komt, mag kiezen. (Wer zuerst kommt, darf wählen.)
wat (Was du auch tust, alles ist gut.)Wat je maar doet, alles is goed. (Was du auch immer tust, alles ist gut.)
allemaal (alle)Hebben jullie allemaal de opdracht gemaakt? (Habt ihr alle den Auftrag gemacht?)

Ausnahmen!

  1. Bei einem Fragepronomen kannst du als unbestimmtes Pronomen nur allemaal verwenden.
  2. Alles benutzt man für Dinge.

Übung 1: Onbepaalde voornaamworden (ieder, elk, alles, wat, wie, allemaal)

Anleitung: Füllen Sie das richtige Wort ein.

Übersetzung anzeigen Antworten zeigen

Elke, Ieder, Iedere, allemaal, elk, Elk, Alles

1.
... leerling doet zijn best in de klas.
(Jeder Schüler bemüht sich im Unterricht.)
2.
In ... huis staat een oven in de keuken.
(In jedem Haus steht ein Ofen in der Küche.)
3.
... van ons gebruikt wel eens een stofzuiger.
(Jeder von uns benutzt manchmal einen Staubsauger.)
4.
Wie gebruikt ... het strijkijzer?
(Wer benutzt alle das Bügeleisen?)
5.
... in de wasmachine wordt schoon gewassen.
(Alles in der Waschmaschine wird sauber gewaschen.)
6.
... vriezer moet regelmatig schoongemaakt worden.
(Jeder Gefrierschrank muss regelmäßig gereinigt werden.)
7.
... kast in de keuken is vol.
(Jeder Schrank in der Küche ist voll.)
8.
... kind mag meedoen met het spel.
(Jedes Kind darf mitspielen.)

Übung 2: Mehrfachauswahl

Anleitung: Wählen Sie die richtige Lösung

1. ___ dag gebruik ik de wasmachine om de kleren schoon te maken.

(Jeden Tag benutze ich die Waschmaschine, um die Kleidung sauber zu machen.)

2. ___ apparaat in de keuken heeft een gebruiksaanwijzing.

(Jedes Gerät in der Küche hat eine Bedienungsanleitung.)

3. ___ in het huis werkt goed, van de oven tot de koelkast.

(Alles im Haus funktioniert gut, vom Ofen bis zum Kühlschrank.)

4. ___ de televisie aanzet, moet ook zorgen dat hij weer uitgaat.

(Wer den Fernseher einschaltet, muss auch dafür sorgen, dass er wieder ausgeschaltet wird.)

5. Hebben jullie ___ het stofzuigen gedaan?

(Habt ihr alle gesaugt?)

6. ___ oven in dit appartement werkt op elektriciteit.

(Jeder Ofen in dieser Wohnung funktioniert mit Strom.)