10K+ Studenten - 4.8/5
Lerne mit einem Lehrer Lernmaterialien inbegriffen Konversation üben

Unterrichtsrichtlinien +/- 15 Minuten

Audio und Video

  1. Der Positiv ist das normale Adjektiv.
  2. Den Komparativ benutzt man, um einen Vergleich zu machen.
  3. Vor dem Superlativ steht ein Artikel.
Trap (Stufe)Uitgang (Ausgang)Voorbeelden (Beispiele)
Stellende trap (Positiv)-groot, mooi, dik, klein, lief
Vergrotende trap (Steigerungsform)-ergroter, mooier, dikker, kleiner, liever
Overtreffende trap (Superlativ)het/de -st(e)het grootst, het mooist, het dikst, het kleinst, het liefst

Ausnahmen!

  1. Die Steigerungsform verwendet „dan“: „Dit huis is kleiner dan dat huis“.
  2. Unregelmäßige Formen: goed → beter → best, veel → meer → meest, graag → liever → liefst, weinig → minder → minst.

Übung 1: Trappen van vergelijking

Anleitung: Füllen Sie das richtige Wort ein.

Übersetzung anzeigen Antworten zeigen

zachter, liefste, zuurste, zoetst, luider, beter, minst, zouter

1. Zout:
De soep is ... geworden nadat ik zout heb toegevoegd.
(Die Suppe ist salziger geworden, nachdem ich Salz hinzugefügt habe.)
2. Zacht:
Mijn kussen is ... dan dat van jou.
(Mein Kissen ist weicher als deins.)
3. Zuur:
De citroen is het ... fruit.
(Die Zitrone ist die sauerste Frucht.)
4. Graag:
Ik eet het ... zoete snoepjes.
(Ich esse am liebsten süße Bonbons.)
5. Luid:
Kan je wat ... spreken? Ik hoor je niet goed.
(Kannst du etwas lauter sprechen? Ich höre dich nicht gut.)
6. Weinig:
In het donker kan ik het ... zien.
(Im Dunkeln kann ich am wenigsten sehen.)
7. Goed:
Verse bloemen ruiken ... dan oude bloemen.
(Frische Blumen riechen besser als alte Blumen.)
8. Zoet:
Dit snoepje is het ....
(Dieses Bonbon ist das süßeste.)

Übung 2: Mehrfachauswahl

Anleitung: Wählen Sie die richtige Lösung

1. Dit huis is ______ dan dat huis.

(Dieses Haus ist größer als jenes Haus.)

2. De appel is ______ dan de peer.

(Der Apfel ist leckerer als die Birne.)

3. Dat is ______ schilderij van het museum.

(Das ist das schönste Gemälde im Museum.)

4. Deze geur is ______ sterk dan die van gisteren.

(Dieser Geruch ist weniger stark als der von gestern.)

5. Ik luister ______ naar klassieke muziek dan naar rockmuziek.

(Ich höre lieber klassische Musik als Rockmusik.)

6. Dit is ______ hotel in de buurt.

(Dies ist das kleinste Hotel in der Nähe.)