10K+ Studenten - 4.8/5
Lerne mit einem Lehrer Lernmaterialien inbegriffen Konversation üben

Niederländisch A1.12.1 Gute Vorsätze für jede Jahreszeit

Es ist Januar. Emma und Noah trinken Tee und sprechen über ihre Pläne für das neue Jahr.

Dialoog: Goede voornemens voor elk seizoen

Het is januari. Emma en Noah drinken thee en praten over het hun plannen voor het nieuwe jaar.

A1 Niederländisch

Niveau: A1

Modul 2: Van uren tot seizoenen (Von Stunden zu Jahreszeiten)

Lektion 12: Seizoenen, maanden en delen van het jaar (Jahreszeiten, Monate und Teile des Jahres)

Unterrichtsrichtlinien +/- 15 Minuten

Audio und Video

Audio
Audio
Audio mit Übersetzungen

Gespräch

1. Noah: Weet je, Emma… ik ga dit jaar echt meer leuke dingen doen. Elk seizoen, elke maand. (Weißt du, Emma… ich werde dieses Jahr wirklich mehr schöne Dinge tun. Jede Saison, jeden Monat.)
2. Emma: Nou, het is pas januari. In januari en februari is het echt nog winter. Flink koud! (Nun, es ist erst Januar. Im Januar und Februar ist wirklich noch Winter. Ziemlich kalt!)
3. Noah: Ik ga schaatsen, als er ijs ligt. En daarna een thee, lekker warm! (Ich gehe Schlittschuh laufen, wenn es Eis gibt. Und danach einen Tee, schön warm!)
4. Emma: Dat klinkt goed. En de lente? In maart regent het veel. (Das klingt gut. Und der Frühling? Im März regnet es viel.)
5. Noah: Ja, maar in april en mei gaat de zon meer schijnen. Dan ga ik fietsen. (Ja, aber im April und Mai wird die Sonne mehr scheinen. Dann gehe ich Rad fahren.)
6. Emma: In juni is het al zomer, warm en droog! (Im Juni ist es schon Sommer, warm und trocken!)
7. Noah: In juli en augustus ga ik een hele zomer naar het strand van Scheveningen, of kamperen. (Im Juli und August verbringe ich den ganzen Sommer am Strand von Scheveningen oder gehe campen.)
8. Emma: En in de herfst? Dan kan er veel mist zijn. (Und im Herbst? Dann kann es viel Nebel geben.)
9. Noah: In oktober en november ga ik boswandelen. (Im Oktober und November gehe ich im Wald spazieren.)
10. Emma: En in december thuis? Lekker binnen als het donker is? (Und im Dezember zu Hause? Schön drinnen, wenn es dunkel ist?)
11. Noah: Ja! Of ik ga op skivakantie. (Ja! Oder ich mache einen Skiurlaub.)

Übung 1: Diskussionsfragen

Anleitung: Diskutiert die Fragen, nachdem ihr das Audio gehört oder den Text gelesen habt.

  1. Wat doet Noah in de zomer?
    2. Was macht Noah im Sommer?
  2. Vertel alle plannen per seizoen.
    3. Erzähle alle Pläne pro Saison.
  3. Wat zijn jouw favoriete activiteiten in elk seizoen?
    4. Was sind deine Lieblingsaktivitäten in jeder Jahreszeit?
  4. Zeg de maanden van elk seizoen.
    5. Nenne die Monate jeder Jahreszeit.

Übung 2: Füllen Sie die Lücken aus und vervollständigen Sie die Sätze.

Anleitung: Füllen Sie das richtige Wort ein.

Übersetzung anzeigen Antworten zeigen

seizoen, zomer, november, februari

1.
Weet je, Emma… ik ga dit jaar echt meer leuke dingen doen. Elk ..., elke maand.
(Weißt du, Emma… ich werde dieses Jahr wirklich mehr Spaß haben. Jede Saison, jeden Monat.)
2.
Nou, het is pas januari. In januari en ... is het echt nog winter. Flink koud!
(Nun, es ist erst Januar. Im Januar und Februar ist es wirklich noch Winter. Ziemlich kalt!)
3.
In juni is het al ..., warm en droog!
(Im Juni ist schon Sommer, warm und trocken!)
4.
In oktober en ... ga ik boswandelen.
(Im Oktober und November gehe ich im Wald spazieren.)

Übung 3: Ordne den Text

Anleitung: Nummeriere die Sätze in der richtigen Reihenfolge und lies sie laut vor.

Übersetzung anzeigen
1
1 Weet je, Emma… ik ga dit jaar echt meer leuke dingen doen. Elk seizoen, elke maand.
(Weißt du, Emma… ich werde dieses Jahr wirklich mehr Spaß haben. Jede Saison, jeden Monat.)
3
... Ik ga schaatsen, als er ijs ligt. En daarna een thee, lekker warm!
(Ich gehe Schlittschuh laufen, wenn es Eis gibt. Und danach einen Tee, schön warm!)
8
... En in de herfst? Dan kan er veel mist zijn.
(Und im Herbst? Dann kann es viel Nebel geben.)
7
... In juli en augustus ga ik een hele zomer naar het strand van Scheveningen, of kamperen.
(Im Juli und August verbringe ich den ganzen Sommer am Strand von Scheveningen oder gehe campen.)
6
... In juni is het al zomer, warm en droog!
(Im Juni ist schon Sommer, warm und trocken!)
5
... Ja, maar in april en mei gaat de zon meer schijnen. Dan ga ik fietsen.
(Ja, aber im April und Mai wird die Sonne mehr scheinen. Dann gehe ich Rad fahren.)
11
11 Ja! Of ik ga op skivakantie.
(Ja! Oder ich mache einen Skiurlaub.)
2
... Nou, het is pas januari. In januari en februari is het echt nog winter. Flink koud!
(Nun, es ist erst Januar. Im Januar und Februar ist es wirklich noch Winter. Ziemlich kalt!)
4
... Dat klinkt goed. En de lente? In maart regent het veel.
(Das klingt gut. Und der Frühling? Im März regnet es viel.)
10
... En in december thuis? Lekker binnen als het donker is?
(Und im Dezember zu Hause? Schön drinnen, wenn es dunkel ist?)
9
... In oktober en november ga ik boswandelen.
(Im Oktober und November gehe ich im Wald spazieren.)