10K+ Studenten - 4.8/5
Lerne mit einem Lehrer Lernmaterialien inbegriffen Konversation üben

Zitten (sitzen) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Präsens, indikativ)

Zitten (sitzen) - Verbkonjugation und Übungen

Zitten - Konjugation von Sitzen auf Niederländisch: Konjugationstabelle, Beispiele und Übungen im Präsens, Indikativ. (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Präsens, indikativ)

Alle Konjugationen und Zeiten: Zitten (sitzen) - Verbkonjugation und Übungen

Lehrplan: Niederländischunterricht - Jouw huisdieren (Ihre Haustiere)

Konjugation von sitzen im Präsens

Niederländisch Deutsch
(ik) zit ich sitze
(jij) zit/zit je du sitzt
(hij/zij/het) zit er/sie/es sitzt
(wij) zitten wir sitzen
(jullie) zitten ihr sitzt
(zij) zitten sie sitzen

Beispielsätze

Niederländisch Deutsch
Ik zit met pijn in mijn rug. Ich sitze mit Schmerzen im Rücken.
Jij zit op de stoel naast mij. Du sitzt auf dem Stuhl neben mir.
Hij zit met zijn hand op zijn hoofd. Er sitzt mit seiner Hand auf seinem Kopf.
Wij zitten aan tafel na het winkelen. Wir sitzen am Tisch nach dem Einkaufen.
Jullie zitten met pijn in de nek. Ihr sitzt mit Schmerzen im Nacken.
Zij zitten en rusten hun benen uit. Sie sitzen und ruhen ihre Beine aus.

Übung: Verbkonjugation

Anleitung: Wählen Sie die richtige Form.

Übersetzung anzeigen Antworten zeigen

zitten, zit

1.
Ik ... met pijn in mijn rug.
(Ich sitze mit Schmerzen im Rücken.)
2.
Jij ... op de stoel naast mij.
(Du sitzt auf dem Stuhl neben mir.)
3.
Hij ... met zijn hand op zijn hoofd.
(Er sitzt mit seiner Hand auf seinem Kopf.)
4.
Wij ... aan tafel na het winkelen.
(Wir sitzen am Tisch nach dem Einkaufen.)
5.
Jullie ... met pijn in de nek.
(Ihr sitzt mit Schmerzen im Nacken.)
6.
Zij ... en rusten hun benen uit.
(Sie sitzen und ruhen ihre Beine aus.)