10K+ Studenten - 4.8/5
Lerne mit einem Lehrer Lernmaterialien inbegriffen Konversation üben

Stoppen (anhalten) - Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs (Perfekt, indikativ)

Stoppen (anhalten) - Verbkonjugation und Übungen

Stoppen - Konjugation von anhalten auf Niederländisch: Konjugationstabelle, Beispiele und Übungen im Plusquamperfekt, Indikativ. (Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs).

Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs (Perfekt, indikativ)

Alle Konjugationen und Zeiten: Stoppen (anhalten) - Verbkonjugation und Übungen

Lehrplan: Niederländischunterricht - Routebeschrijving vragen en geven (Nach dem Weg fragen und ihn geben)

Konjugation von anhalten im Perfekt

Niederländisch Deutsch
(ik) ben gestopt Ich habe angehalten
(jij) bent gestopt / bent gestopt? du hast angehalten / hast angehalten
(hij/zij/het) is gestopt er/sie/es hat angehalten
(wij) zijn gestopt wir haben angehalten
(jullie) zijn gestopt Ihr seid angehalten
(zij) zijn gestopt sie haben angehalten

Beispielsätze

Niederländisch Deutsch
Ik ben gestopt bij de bushalte dichtbij het station. Ich bin an der Bushaltestelle in der Nähe des Bahnhofs ausgestiegen.
Ben jij gestopt bij het park voor het centrum? Bist du beim Park vor dem Zentrum ausgestiegen?
Hij is gestopt rechtsaf bij de straat. Er ist rechts in die Straße abgebogen.
Wij zijn gestopt om naar het adres te zoeken. Wir haben aufgehört, nach der Adresse zu suchen.
Jullie zijn gestopt bij de halte langs de weg. Ihr seid an der Haltestelle am Straßenrand ausgestiegen.
Zij zijn gestopt rechtdoor naar het station gelopen. Sie sind stehen geblieben und geradeaus zum Bahnhof gelaufen.

Übung: Verbkonjugation

Anleitung: Wählen Sie die richtige Form.

Übersetzung anzeigen Antworten zeigen

ben gestopt, zijn gestopt, is gestopt, gestopt

1.
Ik ... bij de bushalte dichtbij het station.
(Ich bin an der Bushaltestelle in der Nähe des Bahnhofs ausgestiegen.)
2.
Ben jij ... bij het park voor het centrum?
(Bist du beim Park vor dem Zentrum ausgestiegen?)
3.
Hij ... rechtsaf bij de straat.
(Er ist rechts in die Straße abgebogen.)
4.
Wij ... om naar het adres te zoeken.
(Wir haben aufgehört, nach der Adresse zu suchen.)
5.
Jullie ... bij de halte langs de weg.
(Ihr seid an der Haltestelle am Straßenrand ausgestiegen.)
6.
Zij ... rechtdoor naar het station gelopen.
(Sie sind stehen geblieben und geradeaus zum Bahnhof gelaufen.)